Een spookhaas.
Te Blitterswijck was een schaapherder op de weide met zijne schapen. Niet ver vandaar was een jager; hij hoort een geschreeuw als van een haas, die in de val zit of aangeschoten is. Hij loopt tot den schaapherder en vraagt of hij ook dat geschreeuw heeft vernomen, waarop deze antwoordde van neen. De jager trok misnoegd af. Nu hoort hij weder het hazengeschreeuw, en nog eens werd dit herhaald. De arme jager doorzocht bosch en struiken, maar te vergeefs. De schaapherder echter die dit geluid zelf zoo juist had nagebootst, lachtte in zijn vuistje. Evenzoo fopte hij eens twee ambtenaren in dienst, die dan ook, geenen haas bespeurende, overal vertelden gelijk de jager, dat er een haas rondspookte, totdat de schaapherder zich ten langen laatste zelven verried en zich als den spokenden haas voordeed.
W. Hermans.