en zal mij niet deren. Ik besloot dus de zaak aan een scheikundig onderzoek te onderwerpen. Mijne gewone zitkamer lag naast het kerkhof, van uit mijn venster kon ik de verschijning bespieden..... Reeds menigen avond had ik geloerd, maar te vergeefs, tot dat ik eensdaags langer dan naar gewoonte opbleef. Mijne vrouw en kinderen waren reeds lang ingesluimerd, het gansche huis lag in de diepste rust; de flikkerende kaars doofde ik opzettelijk uit, om des te beter in den nacht te kunnen turen. Mijn hangklokje sloeg elf. Den voorouderlijken degen, dien mijn vader tegen den ouden Frits, en ik tegen den ouden Napoleon gebruikt had, gordde ik om de lenden en stak twee met kogels geladen zadelpistolen tusschen den degenkoppel: ik moest het spook zien en beproeven, al kostte 't mij het leven...
Het was een ijskoude winternacht, de maan scheen treurend en helder door de bevrozen vensterruiten van mijn vertrek. In mijnen mantel gedoken, stond ik voor het venster en bezag de blauwe grafkruisen van het kerkhof, die zich daar als geesten vertoonden, welke met uitgestrekte armen op de grafterpen zaten te bidden. Eindelijk sloeg de torenklok plechtig en statig hare twaalf uren en ik zag onwillekeurig naar boven. Een nachtuil ontvlood huilend den toren en vloog driemaal klapwiekend om de kerk; het licht der godslamp scheen door de koorvensters!.. Middernacht, dacht ik bij mij zelven, is het uur der ondeugd en van het verraad! Middernacht, - terwijl deugd en onschuld, na het onophoudelijk zwoegen van den dag, eene zoete rust genieten, beukt de dief zijn brekend kouter tegen de voorraadkist van den zorgzamen huisvader; - middernacht is het uur waarop satan de gemaskerde bals bezoekt; - het uur, waarop de rampzalige jeugd van onze dagen de zedelessen van den vuilen Eugène Sue en de wulpsche George Sand in practijk brengt; middernacht!..., en eensklaps zag ik op het kerkhof, in de richting van den grooten lindeboom, de witte verschijning.
Ik verschrikte bij het eerste gezicht, eene koude huivering doorliep mijne ledematen en mijne hand tastte werktuigelijk naar de pistolen. Tot mij zelven gekomen, leide ik mijn hoofd dicht aan het venster om des te beter te kunnen zien. Het spook was wit als sneeuw en had de grootte van eenen man zonder hoofd. Na eene wijl verdween het spook achter den kerkmuur, bij het missie-kruis. In één, twee, drie was ik op het kerkhof, kroop zachtjes achter den muur om en zag voor het missie-kruis, - herejé!