Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 2
(1876)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
tigs, iets geheimzinnigs, dat kleine kinderen met schrik bevangt en den verstandigen man tot nadenken brengt. Spook is iets, waarvan wij de juiste omschrijving niet kunnen geven; spook is ‘un je ne sais quoi, qui n'a pas de nom dans aucune langue’. Men zegt het spook: spook is dus geene vrouw, spook is dus ook geen man. Heeft het misschien iets van beide of heeft het niets van beide? Is het mensch? Is het dier? Is het duivel of engel? Spook is alles: het neemt allerlei gedaanten en vormen aan, het is nu eens veulen, hond of haas, dan weer mensch, engel, duivel, blanke geest of ellenhooge lichtkolom. Volgens eenige geleerden is een spook eene zelfstandigheid zonder lichaam, die ons op eene onnatuurlijke wijze verschijnt, om ons schrik in te boezemen. Maar zij voegen er dadelijk bij, dat zij er niets zekers van weten. Om deze reden dan ook gelooven de esprits-forts onzer eeuw niet meer aan spoken, maar houden ze voor hersenschimmen en praatjes van oude wijven. Er leven nochtans duizenden, die bij eigen ondervinding van spoken meenen te kunnen spreken. Doorgaans dwalen de spoken tusschen twaalf en een uur in den nacht en dikwijls in een wit lijkkleed gehuld rond. Zij verschijnen bij voorkeur op duistere plekken, op kerkhoven, waar zij rondom hunne graven waren; in oude vervallen kloosters, tusschen puinhoopen, in onderaardsche gangen, omdat reeds de aanblik van die plaatsen de gemoederen tot vrees heeft gestemd. Er was een tijd, waarin gij door het betwijfelen van het bestaan der spoken in oude kasteelen, zelf gevaar zoudt geloopen hebben een spook te worden. De spoken verschijnen na gerinkel van kettingen, na gezucht en weegeklag; zij wachten zich wel bij helder licht op te doemen of eene welluidende harmonie te komen onderbreken. Ziet hier hoe de spoken te werk gaan: eerst verduistert de hemel, dof rommelt de donder, de wind raast en fluit, deuren en vensters kraken, de lamp (zoo er eene in de kamer brandt) krikkelt, taant en dooft uit; vervolgens verneemt men in de volslagen duisternis een treurig en akelig gegil, kettinggerammel, een hollen slag of een huivering aanjagend geraas, plotseling vliegt de deur open. Het spook is daar!!.. Somtijds bezoekt een spook zijne voormalige woning en kan om deze of gene reden, b.v. wegens eene niet volbrachte gelofte, onbetaalde schulden, gestolen voorwerpen of andere onrechtvaardigheden niet rusten, vooraleer die zaken in orde zijn gebracht. Soms wenkt het spook, dat men het volge, men ga slechts gewil- | |
[pagina 41]
| |
lig mede, zonder wederstand te beproeven; men luistere aandachtig naar de woorden, die het spook spreekt, het handelt zich de rust van een medemensch te verzekeren, nuttige waarschuwingen te ontvangen of zelfs, door het spook, dat u een verborgen schat aanwijst, tot een rijk man te worden gemaakt. Ziedaar de korte inhoud, tot welken alle volkssprookjes van dezen aard kunnen herleid worden. Hel geloof aan spoken is zoo oud als de wereld, het is een bewijs van de onsterfelijkheid der ziel, en mede eene herinnering aan de zwakheid van het menschelijk verstand, wanneer het aan zich zelf is overgelaten. Spoken bestaan er veelal in de opgewekte ziekelijke verbeelding van personen, die door eene hevige drift, zooals liefde, verlangen, hoop en vrees zijn overmeesterd, of in het brein van zwakke personen, vooral vrouwen, meisjes en kinderen, die bij dag zoowel als bij nacht zoozeer voor allerlei indrukken ontvankelijk zijn. Maar men moet hier geen algemeen stelsel van maken, gelijk zij, die alles willen uitleggen, daar wij in deze wereld van zooveel onuitlegbare zaken omringd zijn. Snaken en afzetters bedienen zich vaak van spokerijen om hunne plannen uit te voeren. Daar dit teeder gebied zoo omvattend tevens is, geven wij aan onze lezers de volgende spookverhalen in verband met deze inleidende bemerkingen; wij waarschuwen mitsgaders het volk bij voorkomende zeldzame en onverklaarbare voorvallen, toestanden of verschijnselen van deze soort, niet al te lichtgeloovig te zijn, eerst alles zelf goed te onderzoeken, dan, zoo noodig, het oordeel der geestelijke overheid en het gevoelen der ware geleerden in te roepen. - Een mijner vrienden zag in den nacht, terwijl hij rustte, potten en pannen als in eene keuken blinken, schoon hij die bij dag niet ontwaarde; een andere zag dikwijls een oud mannetje met een witte slaapmuts door zijn vertrek wandelen; een derde zag steeds eene vrouw met een kindjen op den arm hem toeknikken en wenken. Een spook ziet men bijna alle nachten in de laan van het slot te Amstenrade tegen eenen lindeboom leunen. Het draagt eene korte broek, heeft een wit voorschoot, blauw buis en een steek of driekantigen hoed op 't hoofd. Wanneer daar iemand bij maneschijn voorbijgaat, licht het spook den linker arm op en | |
[pagina 42]
| |
houdt de hand voor de oogen om des te beter te kunnen zien, terwijl het een blinkend broodmes met de rechterhand tegen de boomschors wet. De buurlieden verhalen dat het de schim is van Tiske Prik, die op den baron Vos van Brunsum past, om den dood zijner vrouw, die door gemelden edelman daar ter plaatse vermoord werd, te wreken. In oude tijden werd in het dorp Oirsbeek en gehuchten door de geburen des winters nachtwacht gehouden. Eens trokken twee der nachtwachts over het kerkhof, roepende: ‘twaalf uren heeft de klok, de klok heeft twaalf’. Eensklaps klonk er eene stem uit een nieuw opgeworpen graf: ‘is het al zoo laat, dan kom ik?’ Angstvol liepen de wachters weg, wekten de geburen, en toen men ging zien, vond men een zinneloos jongeling, ‘gekke Toon’ die in hef graf was gekropen. Een timmerman aldaar hoorde steeds des avonds, voor dat men hem eene lijkkist kwam bestellen, een geluid in zijn werkhuis alsof men er schaafde en spijkers insloeg. In het dorp Geleen, plachten de lieden 's avonds een geestelijke met stool en rokket bekleed, vergezeld van een koorknaap in roode tuniek, die het licht en de schel droeg, te zien voorbijgaan langs het huis, alwaar binnen eenige dagen iemand zou sterven. Een student te R. zag op eenen avond zijne moeder, die de gordijnen van het slaapkamertje wegschoof; des anderendaags ontving hij de treurige tijding, dat zijne moeder op het uur der verschijning was overleden. - Een ander student aan de polytechnische school te Delft zeide aan zijn kameraad, met wien hij een likeur in 't café dronk: ‘kijk, daar heb ik op eens mijn broeder en mijne zuster gezien, hier in de zaal, zij hielden elkaar bij de hand vast’. Ofschoon de andere dit gezegde in twijfel trok en er mede lachte, bleek het nochtans eenige dagen later, dat de broeder en de zuster van zijn vriend op den tijd van hunne verschijning, aan den schrikkelijken typhus waren overleden. Een vroolijk gezelschap van bloedverwanten zat op eenen namiddag te zamen aan tafel, toen op eens tot schrik van hen allen een kastje op de kamer, waar zij vertoefden, zich vanzelf ontsloot. Weinige dagen daarna vernamen zij, dat een lid hunner familie op den tijd, dat het kastje zich had geopend, in den vreemde was overleden. - In zekere pastorij spookte het geweldig. Des avonds werd er gedurig aan de achterdeur der keuken gekrabd en geklopt en pastoors zuster, noch de meid durfden | |
[pagina 43]
| |
gaan openmaken, ook durfden zij den heer haren angst niet bekend maken. Op zekeren avond, dat het gerucht weder verneembaar was, ontsloot de zuster van den pastoor eindelijk de deur, maar zij liet op eens eenen noodkreet hooren: een ijselijk wangedrocht stond voor haar en had de geklauwde voorpooten op hare schouders gezet. De meid riep den heer en de geburen om hulp. Men vond de zuster in onmacht en naast haar de geit, die zich had losgewerkt, en eene nachtwandeling wilde beproeven. De schrik had echter eene noodlottige uitwerking op de zuster van den pastoor; zij bekwam eene kwijning, die haar langzaam ten grave sleepte. In zekeren manufactuurwinkel te E. durfden de dienstmeisjes des avonds niet meer naar boven gaan slapen, want zeiden zij: ‘er is een spook op den zolder, het zucht den geheelen nacht zoo akelig, dat wij geen oog kunnen sluiten!’. De zolder werd onderzocht en men vond eenen steenuil, die zich in eene mand met schapenwol een warm en behagelijk nest had ingericht en zijn genoeglijken toestand op uilenmanier door langgerekte zuchten te kennen gaf. Eene verdronkene naaister spookt aan het Schuitewater bij de lange straat te Blitterswijk. Niemand zal, zonder dringende noodzakelijkheid, deze straat in den laten avond of nacht doorwandelen. In het Zwartbroek tusschen Wel en Kevelaar, zeggen de bedevaartgangers, is het ook niet pluis gelijk op de Mookerheide. Te Wel, in de laan, die van het kasteel naar den molen leidt, zoude soms een onverklaarbaar gedrocht op den weg liggen. Een zeker persoon stiet er eens tegen, waarop hij ten antwoord kreeg: ‘probeer het nu nog eens?’ - ‘Wat wilt gij?’ vroeg nu de persoon. - ‘Leid mij naar Wel’, gromde het gewaande spook, dat niets anders was dan een zeker man, die te diep in het glas had gekeken en zijnen weg bijster was geworden. In de omstreken van Broekhuizen, Broekhuizenvorst, Blitterswijk, Wansum, Geysteren, Maashees en Venray, spookte weleer een groote zwarte hond met vurige oogen en een zwaren ketting slepend, die om zijn hals gloeiend was. Hij deed niemand leed. Te Blitterswijk passeerde hij van 10-11 uur 's avonds. Te Venray, kort bij het patersklooster legde hij zich met den ketting dwars over de baan neder. Als men maar gerust over den ketting stapte, deed hij niemand iets. De meesten maakten echter eenen omweg. Men noemde dien spookhond ‘paters-hond’. | |
[pagina 44]
| |
Vroeger, zegt het volk, geloofde men nog al eens aan spoken en weerwolven, maar de Fransche soldaten van den ouden Napoleon hebben ze allen weggejaagd of medegenomen.
H. Welters. |
|