Wikt eer gij waagt (overlegt eer gij iets onderneemt). |
Waar het volk is, daar is de nering (waar gezelschap is, daar wil men heen). |
Waar men mede verkeert, daar wordt men mede geëerd. |
Waar geen schapen zijn, daar is ook geen wol. |
Waar hij staat, daar staat hij (luiaard). |
Wat Pietje niet leert, zal Piet niet weten. |
Wat onder elkander roeren (dolle praat verkoopen). |
Waar het varken geheel aan den zolder hangt, deugt het niet (bij al te zuinige lui is de keuken schraal). |
Waar netels groeien, kunnen ook planten groeien (men moet geen grond onbeplant laten). |
Waar die gezeten heeft, behoeft zich niemand meer te zetten ('t is een goede eter). |
Water of koren op zijn molen (dat komt hem van pas). |
Wij gelooven allen aan één God, maar wij eten niet allen uit éénen schotel. |
Wat ik niet weet, maakt mij niet heet (deert mij niet). |
Wat jong is, speelt graag; wat oud is, bromt, of praat graag. |
Wat te laat is, is veel te laat. |
Wij zijn God maar eenen dood schuldig. |
Waarheid en vet zwemmen toch op het laatst boven. |
Water is water, maar wijn roert den snater (wie veel drinkt, praat veel). |
Waar men zingt, daar laat u neder, zei de duivel, toen zette hij zich op een bijenzwerm. |
Waar de heining het laagst is, daar stijgt men er over. |
Wat de boer niet kent, dat eet hij ook niet (hij is voorzichtig). |
Wat u niet brandt, behoeft ge ook niet te lesschen. |
Wat het oog niet ziet, doet het hart geen pijn (wat men niet kent, verlangt men niet). |
Wat iemand inbrokt, moet hij ook uiteten. |
Wat recht is, moet recht blijven. |
Wat goed is, moet men goed laten. |
Waar nu naar toe, zei de vos, toen zat hij in de val. |
Wat men al beleeft, als men oud wordt, zei de heks, toen moest ze verbrand worden. |
Wat een haak wil worden, buigt zich in tijd, zei de zoon van den gauwdief, toen stal hij zijn vader de broek van het lijf (früh übt sich was ein Meister werden will). |
Wat de gewoonte toch doet, zei de kleermaker, toen stal hij een stuk van zijn eigen broek. |
Weldoen zal wel vinden. |
Wie iets verdient, moet iets hebben (de zondaar moet gestraft worden). |