[Zwindelaar]
ZWINDELAAR, zwendelaar, z.n., m., des zwindelaars, of van den zwindelaar; meerv. zwindelaars, zwindelaren. Van zwindelen, zwendelen. Alleen in den figuurlijken zin gebruikelijk, voor iemand, die zwindelhandel drijft. Hij is een zwindelaar. Van hier zwindelarij, in de figuurlijke beteekenis van zwindelhandel.