Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 458]
| |
meerv. is niet in gebruik. Verkleinw. zwikje. Van zwikken. Knak, verdraaijing, verstuiking: hij heeft een gebrek in zijne lenden; dat heeft hij door eenen zwik gekregen. Het verkleinw. zwikje wordt gebezigd voor een houten pennetje boven in de vaten, om de lucht daarin te laten komen: doe het zwikje op het vat. |
|