[Zwerk]
ZWERK, z.n., o., des zwerks, of van het zwerk; het meerv. is niet in gebruik. Eene drift van wolken, en wel van dikke wolken, welke regen of onweer dreigen: het zwerk drijft noordwaarts. Wanneer de reij der Pleiaden het zwerk scheurt. Vond. Die sonne dect her met enen swerke. Lod. V. Velth. Figuurl.: zijne gedachten stijgen op boven het zwerk, hij heeft zeer verhevene gedachten. Halma.
Zwerk, Kil. swercke, hoogd. schwark. Adelung acht het uit eene zelfde bron met zwart afkomstig. Ten Kate brengt het tot het angels. sweorcan, sweorcian, verduisteren.