[Zweetziekte]
ZWEETZIEKTE, z.n., vr., der, of van de zweetziekte; het meerv. is niet in gebruik. Van zweet, zweeten, en ziekte. Eene, in de zestiende eeuw, bekende aanstekende ziekte, welke uit Engeland naar Duitschland, en vervolgens in de Nederlanden kwam, en met onophoudenlijk zweeten gepaard ging. Zij was bekend onder den naam van engelsche zweetziekte, ook engelsch zweet, zweetkoorts, bij Kil. sweetende sieckte, morbus anglicus, sudor britannicus. Wagenaar maakt, in zijne geschiedenis van Amsterdam, gewag van deze ziekte; doch vergist zich met te stellen, dat dezelve, omtrent het jaar 1529 in Duitschland ontstak; daar zij uit Engeland naar Duitschland overgebragt was.