[Zweetdoek]
ZWEETDOEK, z.n., m., des zweetdoeks, of van den zweetdoek; meerv. zweetdoeken. Van zweet en doek. Een doek, geschikt om het zweet af te droogen: ende sijn aengesicht was omwonden met eenen sweetdoek. Bijbelv.
Zweetdoek, Kil. sweetdoeck, hoogd. schweisztuch, bij Ottfrid. sueczduch, Tat. sueizlachan.