[Zwang]
ZWANG, z.n., m., des zwangs, of van den zwang; zonder meerv. Eigenlijk, de zwankende, of zwenkende beweging van eenig ding; b.v. de gang eener klok; in welken zin swanck nog bij Kil, voorkomt, als van zwangen, zwanken, zwenken. Thands wordt het alleen gebezigd voor gebruik, gewoonte; of voor iets, dat bijna eene algemeene levenswijs wordt: in zwang gaan. In zwang zijn. In zwang komen. Geveinsde dingen gaan in zwang. Moon. In zwang bren-