[Zwalp]
ZWALP, z.n., m., des zwalps, of van den zwalp; meerv. zwalpen. Eigenlijk, het geluid van iets, dat zich golfswijze beweegt. Zoo kan men zeggen de zwalp der baren, der vlammen. Oul. beteekende het eene baar, eene golf, bij Kil. swalp, sluctus, unda. Thands bezigt men het in de van hier ontleende beteekenis van gulp: wij kregen eenen zwalp waters in de schuit. Camphuijsen bezigt het figuurl.: laat de stroomen des diepen ramps, met vollen swalp, mij over 't hooffdt niet komen. In den scheepsbouw dragen zekere planken, tot het timmeren van schepen gebruikt, den naam van zwalpen: vermeerdert dit met zwalpen, vlot bij vlot. J. de Marr. Van hier het volgende: