Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 437]
| |
zoo wat op en neer zwalken. Wij zwalkten den ganschen dag op zee; zeew.: Van hier zwalker. Zamenstell.: omzwalken enz. Waarschijnlijk van walken, calcare, met eene voorgevoegde z, zwalken. |
|