[Zuurdeeg]
ZUURDEEG, z.n., o., des zuurdeegs, of van het zuurdeeg; het meerv. is niet in gebruik. Van zuur en deeg. Zuur gemaakt deeg, anders zuurdeesem. Een weinig suurdeeg (suurdeessem) versuert het geheele deeg. Bijbelv. Zuurdeeg aan de voeten leggen, om de kwade vochten af te leiden. Figuurlijk: wacht u selven voor den suurdeesem der pharizeen. Bijbelv.