[Zusterschap]
ZUSTERSCHAP, z. n, vr., der, of van de zusterschap; meerv. zusterschappen. De betrekking tusschen twee vrouwelijke personen, volgens welke de eene de zuster der andere is; terwijl het echter dan alleen ten aanzien der verbintenis van uitgekozene zusters, d.i. vertrouwde vriendinnen van gelijken stand enz. gebruikt wordt; zonder meervoud. Wijders, verscheidene, tot een zeker oogmerk op het naauwste vereenigde vrouwelijke personen van gelijken stand enz.; in welken zin er zoo wel zusterschappen, als broederschappen zijn.