[Zusterlijk]
ZUSTERLIJK, bijv. n. en bijw., zusterlijker, zeer zusterlijk. Van zuster, zie lijk. Op de betrekking eener zuster gegrond, eener zuster voegende: zusterlijke liefde. Figuurlijk, teeder en vertrouwd, zoo als onder zusters behoort plaats te hebben: zij verkeeren zeer zusterlijk met elkander.