[Zonnewijzer]
ZONNEWIJZER, z.n., m., des zonnewijzers, of van den zonnewijzer; meerv. zonnewijzers. Verkleinw. zonnewijzertje. Van zon en wijzer. Een vlak, waarop de uren van den dag, door de schaduw van eenen wijzer in den zonneschijn, aangetoond worden. De zonnewijzer staat op één uur. De schaduw gaet haer gang rondom den zonnewijzer. Vond. In de graden van Achaz sonnewijzer. Bijbelv. Een zigteinderlijke zonnewijzer. Een toppige zonnewijzer. Zamenstell.: zonnewijzershord, zonnewijzerskunde, gnomonica.