Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zonnewagen] ZONNEWAGEN, z.n., m., des zonnewagens, of van den zonnewagen; zonder meerv. Van zon en wagen. In de fabelleer, de wagen, waarop de zon verbeeld wordt te rijden: de moede zonnewagen staet vrachtloos. Poot. Vorige Volgende