[Zomerdraad]
ZOMERDRAAD, z.n., m., des zomerdraads, of van den zomerdraad; meerv. zomerdraden, welk meerv. meest in gebruik is. Van zomer en draad. Draden, welke, voornamelijk omtrent den herfsttijd, door de gras- of landworpjes en spinnetjes over de velden gesponnen, en bij mooi droog weer, door den minsten wind, om hunne ligtheid, in de lucht opgeheven en voortgedreven worden. Vele Roomschen houden deze draden voor overblijfsels van het doodkleed, waarmede