[Zoetvijl]
ZOETVIJL, z.n., vr., der, of van de zoetvijl; meerv. zoetvijlen. Van zoet en vijl. Eene fijne vijl, die glad afneemt: gij moet het met de zoetvijl nog eens overvijlen. Figuurl., naauwkeurige beschaving en verbetering: ergens de zoetvijl over laten gaan. Van hier het volgende.