Willeram. noemt hierom Christus ther suonere. Van hier zoener. Zamenstell.: zoending, dat oulings in gebruik geweest is, voor de regtsoefening over den zoen tusschen beleedigden; ook voor de afmaking eener beleediging, door tusschenkomst van goede lieden; zoengeld, zoenoffer, zoenofferande, - afzoenen, verzoenen, enz.