[Zindelijk]
ZINDELIJK, bijv. n. en bijw., zindelijker, zindelijkst. Zuiver, wit: zij is altoos even zindelijk. Het is er zeer zindelijk in huis. Gij moet uwe kleederen zindelijk houden. Van hier zindelijkheid.
Ten Kate brengt het tot zin, zinnen, en heeft voor zindelijk ook zinlijk, het welk hij omschrijft, als: mundus, nitidus, singulari cura mundatus, politus.