Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 382] [p. 382] [Zilveren] ZILVEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik zilverde, heb gezilverd. Met zilver overdekken; waarvoor verzilveren meer in gebruik is. Vorige Volgende