[Zilveren]
ZILVEREN, onverb. bijv. naam. Van zilver: eene zilveren doos. Zilveren lepels. Figuurlijk, van verscheidene dingen, waaraan slechts een gedeelte van zilver is: een zilveren zakuurwerk. Aan de glinsterende kleur van zilver gelijk: het vischje speelt in 't zilveren beekje, in den dichterlijken stijl. De zilveren haren des grijsaards. De zilveren bruiloft, de viering eener vijf en twintig jarige echtvereeniging.
Zilveren, hoogd. silbern, bij Willeram. silberen, angels. seolfren, neders. sulvern.