[Zielverkooper]
ZIELVERKOOPER, z.n., m., des zielverkoopers, of van den zielverkooper; meerv. zielverkoopers. Van ziel, persoon, mensch, en verkooper. Iemand, die matrozen voor de schepen aanneemt, dezelven tot hun vertrek onderhoudt, en voor de reis uitrust; terwijl hij zich uit derzelver maandgelden enz. betaalt. De woekerzucht, welke daarmede dikwerf gepaard gaat, heeft aanleiding tot deze hatelijke benaming gegeven.