[Zeventiger]
ZEVENTIGER, z.n., m., des zeventigers, of van den zeventiger; meerv. zeventigers. Een uit zeventig eenheden bestaand geheel. Een medelid eener vergadering van zeventig personen. Iemand, die zeventig jaren oud is: hij is een goede zeventiger, rijkelijk zeventig jaren oud. Een oorlogschip van zeventig stukken geschut: hij voert het bevel over een' zeventiger. Ook wijn, die in het jaar 1770 gewassen is. Zamenstell.: eenenzeventiger, vierenzeventiger, enz.