[Zemelknoopen]
ZEMELKNOOPEN, onz. w., gelijkvl. Ik zemelknoopte, heb gezemelknoopt. Van zemel en knoopen. Eigenlijk, zemelen aan elkander knoopen, hetwelk bijna onmogelijk is, ten minste wanneer men het ondernam, zeer moeijelijk, en een werk van tragen voortgang zou wezen; van hier figuurlijk, zoo veel als onnuttig, treuzelwerk verrigten, muggenziften, haarkloven, over niets waardige dingen lang en laf spreken: hij is weer verschrikkelijk aan 't zemelknoopen. Ik kan dat zemelknoopen niet verdragen. Van hier zemelknooper, iemand, die zoo doet; een waauw uitpluizende fijmelaar: hier heeft geen neuswijs zot, geen zemelknooper tegen. J. de Deck.