[Zelfbedrog]
ZELFBEDROG, z.n., o., des zelfbedrogs, of van het zelfbedrog; zonder meerv. Van zelf en bedrog. Eigenlijk een bedrog, 't welk men aan zich zelven pleegt; doch figuurlijk, een verkeerd oordeel over zich zelven, zijne voorregten, verdiensten, enz.: het hatelijk zelfbedrog.