Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zeilaadje] ZEILAADJE, z.n., vr., der, of van de zeilaadje; zonder meerv. Van zeil. De gezamenlijke zeilen van een schip, met derzelver toebehooren; anders het zeiltuig: men maakt de zeilaadje reeds klaar. Vorige Volgende