[Zeeuwsch]
ZEEUWSCH, bijv n. en bijw., zonder vergrootingstrappen. Bij Kil. evenveel, als zeesch, van zee, tot de zee betrekkelijk. Bij M. Stok. en nog hedendaags, van Zeeland, tot Zeeland betrekkelijk: zeeuwsche aardappelen. Tseusche here voer bi neffens Duvelant. M. Stok. Ik zeg het u goed rond goed zeeuwsch, is, ronduit. Het zeeuwsch, is de bijzondere tongval der zeeuwen. Op zijn zeeuwsch, is, in dien tongval.