[Zeeschuim]
ZEESCHUIM, z.n., o., des zeeschuims, of van het zeeschuim; zonder meerv. Van zee en schuim. Eigenlijk, het schuim der zee: het zeeschuim met hare borst doorsnijden. Vond. Voorts ook de vaste deelen der spaansche zeekat; bij Kil. vischbeen, in het hoogd. meerschaum en seeschaum.