Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 324] [p. 324] [Zeerups] ZEERUPS, z.n., vr., der, of van de zeerups; meerv. zeerupsen. Van zee en rups. Een zeedier, dat anders ook zeeslak heet, en waartoe de zeemuizen behooren: de ruwe zeerups, de geschubde zeerups, de gladde zeerups, enz. Vorige Volgende