[Zeemanschap]
ZEEMANSCHAP, z.n., o., des zeemanschaps, of van het zeemanschap; zonder meerv. Van zeeman, zie schap. De hoedanigheid van zeeman: hij laat zich op zijn zeemanschap vrij wat voorstaan. Het beleid van eenen zeeman: gij moet zeemanschap gebruiken, toegeven, waar toegegeven worden moet.