Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zandaal] ZANDAAL, z.n., m., des zandaals, of van den zandaal; meerv. zandalen. Verkleinw. zandaaltje. Van zand en aal. Een klein slag van alen, dat zich in het [pagina 297] [p. 297]zand der stranden ophoudt. Hoogd. sandaal en sandilz. Vorige Volgende