Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 280]
| |
het zadelpaard; meerv. zadelpaarden. Van zadel en paard. Dat paard van een voorspan, waarop de voorrijder zitten moet: het zadelpaard struikelde. |
|