Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zaaikoren] ZAAIKOREN, z.n., o., des zaadkorens, of van het zaadkoren; zonder meerv. Van zaaijen en koren. Aanders zaaigoed. Koren, dat dient om gezaaid te worden: er was zelfs geen zaaikoren meer voorhanden. Vorige Volgende