[Zaadbeentje]
ZAADBEENTJE, z.n., o., des zaadbeentjes, of van het zaadbeentje; meerv. zaadbeentjes. Van zaad en beentje. Dezen naam geeft men aan kleine beentjes, die tusschen de gewrichten van vingeren en teenen zitten: de zaadbeentjes worden, om hunne gelijkheid aan zaadkorrels, dus genoemd.