[Wuft]
WUFT, bijv. n. en bijw., wufter, wuftst. Ligt van beweging: het wuft gevogelt. Na een heuschen kus springt elck met wuften trede. Vond. Overdragtelijk, wispelturig, veranderlijk: de wufte zinnen der onbedachte jeugd. Hoe wuft gaat hij te werk. Hooft bezigt ook hier voor wufs: een wufse vreemdeling. Betoom uw wufse tong. Van hier wuftelijk, wuftheid. Dit woord schijnt van wuiven af te stammen.