[Wroeten]
WROETEN, onz. w., gelijkvl. Ik wroette, heb gewroet. Op soortgelijk eene wijze ergens in boren, als de varkens in den grond: hoe gaarne wroeten de kinderen in het zand. En wroet gelijk de mol sterck. Vond. In eigene ingewanden wroeten, is, figuurlijk, vijandelijkheden bedrijven, waardoor men zich zelven benadeelt. Hij houdt niet op van woelen en wroeten, is, hij laat niet af van openlijke en bedekte onrustige bewegingen. Werken en wroeten, is, zich met moeijelijken arbeid