voudich gewroken worden. Bijbelv. Op dat zij zich, van 't recht geweeken, nooit sproorloos wreeken. L.D.S.P. Gherne wrake ic mi, wistic hoe. Ferguut. Van hier wraak; enz. wreekster, wreker, wreking. Dit woord luidt in het hoogd. rachen.
Wreken had oul. in den onvolmaakt verled. tijd regelmatig, ik wrak, even als spreken, sprak, breken, brak, steken, stak; doch het bedorven gebruik wil nu, dat men voor wrak zegge wreekte, niettegenstaande wij nog regelmatig zeggen, gewroken, gelijk gesproken, gebroken, gestoken. Van wrak hebben wij wraak, even als van brak en sprak, braak en spraak.