Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Woudachtig] WOUDACHTIG, bijv. n. en bijw. woudachtiger, woudachtigst. Van woud en achtig. Met een woud bezet: een woudachtig oord. Als bijw.: het land ziet er overal even woudachtig uit. Vorige Volgende