[Wonderboom]
WONDERBOOM, z.n., m., des wonderbooms, of van den wonderboom; meerv. wonderboomen. Van wonder en boom. Een boom, die met eenen wonderlijken spoed te voorschijn kwam: Jona verblijdde sich over den wonderboom. Bijbelv. Bij de Natuurkenners een plantgewas van velerlei soort: gemeene wonderboom, kleine wonderboom, enz.