zelven woeden, is, zich zelven onzinniglijk mishandelen. Tot verdere opheldering van het gebruik van dit werkw. diene: dikwils in het bloed van eijge kinders woedt. D. Jonktijs. Boven maten tegen haer woedende, hebbe ick se vervolgt. Bijbelv. Wat drift beheerscht het woedend Heidendom! L.D. S P., waar woedend reeds als bijv. n., kan schijnen voor te komen, zoo als meermalen elders, bij voorb. in: zij werd nog woedender. De woedendste van allen. Als bijw. bezigt men het in: het stormt woedend. En men zegt wel eens boertende: hij is woedend, of woeijend, gelukkig. Van hier woede, woedenisse. Kil. woeder, woederije, Kil. woedig, enz. Zamenstell.: uitwoeden, verwoeden, waarvan het deelw. verwoed alleen gebruikelijk is, voortwoeden, enz.
Woeden, hoogd. wuthen, Notk. wuoten, schijnt zijne beteekenis aan zijnen klank verschuldigd, en heeft nooit de beteekenis van zwemmen, die het register op Huijdecop., M. Stok., daaraan geeft, noch die van vloeijen, die Kil. daaraan toekent. Deze beide beteekenissen behooren tot waden, ik woed.