Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 226]
| |
witsel, witster, witter, al wie, of wat, wit; bijzonderlijk een witkwast. |
|
[pagina 226]
| |
witsel, witster, witter, al wie, of wat, wit; bijzonderlijk een witkwast. |
|