[Wittebrood]
WITTEBROOD, z.n., o., des wittebroods, of van het wittebrood; meerv. wittebrooden. Verkleinw. wittebroodje. Van wit en brood. Brood van meelbloem, dat witter, dan ander brood, maar echter niet altijd even wit is: dat wittebrood verdient den naam van wit brood niet. Een stuivers wittebroodje. Een wittebroodskind, is een vertroeteld mensch, die tegen geene ongemakken bestand is. Een wittebroodskoekje, een heel klein wittebroodje, of koekje van wittebroodsdeeg.