[Wisselheer]
WISSELHEER, z.n., m., des wisselheeren, of van den uisselheer; meerv. wisselheeren. Van wisselen en heer. Een heer, die het opzigt over het wisselen houdt, een bestuurder van de wisselbank: de wisselheer vooraen enz. Vond. Hoogd. wechselherr.