Hij won het spel. Van hier gewonnen spel: het is een gewonnen spel; ook figuurlijk, de onderneming is gelukt. Iemand gewonnen spel geven; ook figuurl., deszelfs overmagt erkennen; hetwelk men ook uitdrukt met iemand het gewonnen geven. Al strijdende verkrijgen: schoon men wingewest bij wingewest wint. David dan noch wan de burght Zions. Bijbelv. Voorts ook eene plaats bereiken, waarnaar men streeft: het voetvolck d'andre zij door stadigh trecken wint. Vond. Wint eens die duif de ruime velden. Dullaert. Iemand door overreding, of overtuiging, tot zijnen aanhang overhalen: wederom een zieltje gewonnen. Op dat ick er meer soude winnen. Bijbelv. Even als gewinnen, verwekken: kinderen winnen, Kil. En aen haer winnen ging dat overgodlijk zaet. Vond. Het winnen, is, in eenen of anderen kamp de overhand hebben: het zal mij eens benieuwen, welk paard het winnen zal. Die bezadigst blijft, wint het doorgaans. Het van iemand winnen, is, de overhand op hem behalen: hij won het van den anderen. Hier is winnen eigenlijk ten zijnen voordeele doen of zien uitvallen, even als in: winnen 't ghedinghe. Kil. In 't winnen van den grooten strijd. L.D.S.P. Ergens op winnen, of, ergens aan winnen, beteekent, door handel daaruit verkrijgen: ik win er geenen duit op. Wat wint gij wel aan dien tabak? Onz., ergens voordeel uit behalen: hij wint er niet op. In plaats van aan de suiker te winnen, verliest hij daaraan. Of ergens vordering en
verbetering aan vinden: nu begin ik aan u te winnen. Wij winnen toch aan, of op, de wonde. - Spreekw.: zoo gewonnen, zoo geronnen, dat met weinig moeite, of langs oneerlijke wegen, gewonnen wordt, blijft niet lang bijeen. De winnende hand is mild, als het iemand welgaat, is hij doorgaans ook weldadig. Aan de winnende hand zijn, beginnen te winnen. Die waagt, die wint, om wat te winnen, moet men ook iets wagen. Van hier gewin, win, Kil. winbaar, winnelick, Kil., winner, winning, winsaem, Kil., winst. Zamenstell.: winzucht, enz. Aanwinnen, afwinnen, gewinnen, herwinnen, inwinnen, ontwinnen, overwinnen, uitwinnen, verwinnen, enz.
Winnen, bij Ottfrid. uuinnan, gewinnan, aannemen, verwerven, zweed. winna. Hiertoe behooren ook het fr. gagner, in 't middeleeuw. lat. guadagnare.