Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Windbui] WINDBUI, z.n., vr., der, of van de windbui; meerv. windbuijen. Van wind en bui. Eene bui van wind: eene felle windbui. Vorige Volgende