[Wildbaan]
WILDBAAN, z.n., vr., der, of van de wildbaan; meerv. wildbanen. Verkleinw. wildbaantje. Eene omtuinde plek gronds, waar men wild bewaart: de vorstelijke wildbaan van Kleef. Dit woord luidt in het hoogd. wildbahn en wildbann, en het laatste schijnt het oorspronkelijke. Dus schijnt ons wildbaan insgelijks eene verbastering van wildban, en uit wild en ban zamengesteld.