[Wikkelen]
WIKKELEN, bedr. w., gelijkvl. Eigenlijk, gestadig bewegen. Voorts door eene gestadige beweging ergens om winden: wikkel het touw er om en om. De slang wikkelde hem haren staart om hals en armen. Iets wordt in iets anders gewikkeld, wanneer men dit laatste met eene gestadige beweging om het andere heen slingert: ik wikkelde het in een papier. Zich in iets wikkelen, is, hetzelve als om zich henen slingeren. Zich in eene zaak wikkelen, is, zich zoo sterk daarmede inlaten, dat men zich daaraan niet wederom onttrekken kan. Zich ergens uit wikkelen, is, zich uit de knellende banden van zoodanig iets los maken; eigenlijk hetzelve door eene gestadige beweging als van zich af winden: hoe gelukkig heeft hij zich er wederom uit weten te wikkelen! Van hier gewikkel, wikkeling. Zamenstell.: inwikkelen, omwikkelen, ontwikkelen, verwikkelen, enz.
Wikkelen, hoogd. wickeln, is een voortdurend werkw. van wikken, en verwant aan wegen, bewegen, enz.