[Wijnachtig]
WIJNACHTIG, bijv. n. en bijw., wijnachtiger, wijnachtigst. Van wijn en achtig. Op wijn verlekkerd: Zij is niet wijnachtig. Naar wijn zweemend: de smaak van dien wijnappel is niet wijnachtig. Als bijw.: wat smaakt die meloen wijnachtig! Van hier wijnachtigheid. Dit woord luidt in het hoogd. weinicht.